Nieuwe klimaattoets in het kader van vergunningsprocedures?
Bij arrest van 9 december 2021 heeft de Vlaamse Raad voor Vergunningsbetwistingen een door de Deputatie van de provincie Antwerpen verleende vergunning voor de bouw en exploitatie van een tankstation op het grondgebied van de gemeente Boechout vernietigd.
Het feit dat dit tankstation enkel fossiele brandstoffen zou voorzien, vormde voor de Raad een probleem, gelet op het feit dat de gemeente Boechout zichzelf enkele klimaatdoelstellingen had opgelegd door het ondertekenen van een Burgemeestersconvenant op 1 juni 2015. De gemeente Boechout had omwille van deze reden in eerste aanleg de vergunning bovendien geweigerd, en verleende in het kader van de administratieve beroepsprocedure eveneens een negatief advies. Hierbij wordt eveneens verwezen naar het Akkoord van Parijs.
Centraal in de discussie staat artikel 4.3.4. Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna VCRO) dat stipuleert:
“Een vergunning kan worden geweigerd indien uit een verplicht in te winnen advies blijkt dat het aangevraagde onwenselijk is in het licht van doelstellingen of zorgplichten die gehanteerd worden binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder « doelstellingen of zorgplichten » verstaan : internationaalrechtelijke, Europeesrechtelijke, wetskrachtige, reglementaire of beschikkende bepalingen die de overheid bij de uitvoering of de interpretatie van de regelgeving of het voeren van een beleid verplichten tot de inachtneming van een bepaalde doelstelling of van bepaalde voorzorgen, zonder dat deze op zichzelf beschouwd voldoende juridisch duidelijk zijn om onmiddellijk te kunnen worden uitgevoerd.”
Het betreft geenszins een recente wetsbepaling, noch een wetsbepaling die in het verleden voor veel controverse heeft gezorgd. Aangezien het woord ‘kan’ in het eerste lid wordt vermeld, voorziet deze bepaling immers enkel een facultatieve weigeringsgrond. Anders gezegd: de beslissingnemende overheid beslist zelf of de schending van de doelstelling of zorgplicht de weigering van de vergunning tot gevolg zou moeten hebben.
Het spreekt voor zich dat deze bepaling een zeer ruim toepassingsgebied kan hebben. Elk mogelijk beleidsveld kan worden betrokken. Tot op heden bleef deze bepaling eerder een dode letter.
Ondanks wat door bepaalde bronnen in de media wordt gemeld, heeft de Raad voor Vergunningsbetwistingen evenwel niet geoordeeld dat de vergunningsaanvraag in die context geweigerd moest worden. De Raad oordeelde wel dat de Deputatie van de Provincie Antwerpen zich niet kon beperken tot de loutere stelling dat ze het negatieve advies van de gemeente “geen geldige wettelijke reden tot het milieutechnisch weigeren van de aanvraag acht”.
Zulke redenen kunnen inderdaad gelet op de lezing van artikel 4.3.4. VCRO wel degelijk een geldig weigeringsmotief uitmaken. Door te oordelen dat de onverenigbaarheid met de doelstelling geen geldige reden kón zijn voor het weigeren van de vergunning, schond de Provincie inderdaad de VCRO. Belangrijk hierbij is wel te wijzen op het feit dat de Raad voor Vergunningsbetwistingen in andere zaken reeds oordeelde dat op een vergunningverlenende overheid geen bijzondere motiveringsplicht rust wanneer zij geen toepassing maakt van een facultatieve weigeringsgrond (zie bijvoorbeeld de facultatieve mogelijkheid om voor de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening rekening te houden met beleidsmatig gewenste ontwikkelingen).
De VCRO legt de keuze evenwel volledig bij de beslissingnemende overheid. De vraag stelt zich dan ook wat de Raad voor Vergunningsbetwistingen zou oordelen indien de Deputatie van de Provincie Antwerpen in de te nemen herstelbeslissing zou motiveren dat de toepassing van artikel 4.3.4. VCRO slechts een facultatieve weigeringsgrond uitmaakt en dat zij in het licht van bepaalde concrete gegevens oordeelt dat deze onverenigbaarheid niet opweegt tegen de impact op de economie en brandstofvoorziening. In die context zou de beslissingnemende overheid de weigeringsmogelijkheid erkennen, doch uitdrukkelijk aangeven waarom zij er in casu geen gebruik van wenst te maken.
Het is voorlopig dan ook nog afwachten of de soep zo heet zal worden gegeten als zij wordt opgediend. Men kan alvast wel verwachten artikel 4.3.4. VCRO in de nabije toekomst veel frequenter te zullen tegenkomen in vergunningendossiers.
Heeft u specifieke bijstand nodig inzake het aanvragen of betwisten van vergunningen?
Contacteer ons team publiekrecht!