Belgisch Hof van Cassatie maakt einde aan ‘Belgische Torpedo’: einde van een tijdperk?
Op 7 april 2023 heeft het Belgische Hof van Cassatie een belangrijke beslissing genomen die een einde maakt aan de internationale toepassing van de Belgische beschermingsstatus voor distributeurs bij beëindiging van alleenverkoopsovereenkomst met uitwerking op het Belgisch grondgebied. Dit betekent mogelijk het einde van een tijdperk.
Beschermingsstatus voor distributeurs in België
De Belgische distributiewetgeving kent twee opvallende beschermingsmechanismen voor distributeurs:
- Boek X, hoofdstuk 3 van het Belgisch Wetboek van Economisch Recht (hierna ‘WER’) behandelt de beëindiging van exclusieve distributieovereenkomsten. Dit omvat een lange opzegtermijn en een mogelijks zeer hoge beëindigingsvergoeding voor (i) exclusieve distributeurs, (ii) quasi-exclusieve distributeurs of (iii) distributeurs met ‘belangrijke bijkomende verplichtingen’, zoals het hebben van een fysieke winkel of showroom met de standaard inrichting zoals opgelegd binnen het netwerk van de leverancier of andere marketingverplichtingen, onder een contract van onbepaalde duur of van bepaalde duur vanaf de derde vernieuwing ervan.
- Boek X hoofdstuk 2 WER over de precontractuele informatie bij commerciële samenwerkingsovereenkomsten, geeft elke entiteit die het recht krijgt een ‘commerciële formule’ te gebruiken (zijnde (i) een handelsnaam, (ii) een gemeenschappelijkuithangbord, (iii) knowhow of (iv) commerciële of technische bijstand) het recht om een maand voor het afsluiten van de overeenkomst een precontractueel informatiedocument te ontvangen, op straffe van nietigverklaring van de overeenkomst binnen een termijn van twee jaar vanaf de sluiting van de overeenkomst.
Beide wetten zijn dwingend en kunnen ingeroepen worden door elke distributeur die voornamelijk actief is op het Belgisch grondgebied (art. X.33 WER en X.39 WER). Dit is vaak een verrassing voor buitenlandse franchisegevers in België, en wordt daarom soms wel eens de ‘Belgische Torpedo’ genoemd. Hierdoor kunnen partijen de lange opzegtermijnen (rechtspraak gaat tot 42 maanden) of goodwill- of beëindigingsvergoedingen (rechtspraak gaat tot 2 jaar brutowinst) niet contractueel uitsluiten. Door Belgische rechtbanken exclusieve bevoegdheid te geven om geschillen over de beëindiging van deze contracten te behandelen, streeft de wet ernaar Belgische distributeurs deze bescherming te garanderen en te voorkomen dat buitenlandse rechtbanken het Belgische beschermingsmechanisme terzijde zouden schuiven.
Toepassing op franchising
Hoewel er geen discussie is dat de informatieplichten van toepassing zijn op franchising (de wet is met franchising in gedachten gemaakt), is er meer discussie over de toepassing van Boek X Hoofdstuk 3 (beëindiging van alleenverkoopovereenkomsten) op franchising. In de rechtspraak zijn drie tendensen te zien. De ‘exclusie theorie’ benadrukt de verschillen tussen franchising en exclusieve distributie zoals bedoeld in Boek X hoofdstuk 3 en stelt dat franchising dus niet onder dit mechanisme valt. De ‘absorptietheorie’ stelt dat een franchiseovereenkomst een element van een alleenverkoopoverenkomst zoals bedoeld in Boek X hoofdstuk 3 bevat en daarom altijd onder dit mechanisme valt. Een derde meer genuanceerde benadering suggereert dat een franchiseovereenkomst kan vallen onder Boek X hoofdstuk 3 als de franchisenemer de enige of een van de weinige franchisenemers in een gebied is, of ‘belangrijke aanvullende verplichtingen’ heeft. In een belangrijke beslissing van 30 april 2010 erkende het Belgische Hooggerechtshof impliciet de brede reikwijdte van Boek X hoofdstuk 3, waardoor het ook van toepassing kan zijn op franchiseovereenkomsten.
Hoe werkt dit in een internationale context?
Het Belgische recht is ondergeschikt aan Europese verordeningen. De Rome I- en Rome II-verordeningen staan een vrije keuze van recht toe in internationale distributieovereenkomsten (dus voor distributieovereenkomsten met een internationaal element, dus niet puur ‘Belgisch’).
Een rechtbank kan deze keuze alleen negeren voor ‘bijzonder dwingende overheidsbepalingen’ van nationaal belang. Dwingende overheidsbepalingen zijn bepalingen waarvan een land de naleving als cruciaal beschouwt voor de bescherming van zijn openbare belangen, zoals zijn politieke, sociale of economische organisatie.
De Brussel I-Verordening betreffende rechtsmacht en de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Verordening) staat partijen in een internationale context bovendien toe om de rechtbanken van eender welke EU-lidstaat te kiezen.
Nationale rechtbanken versus arbitrage
Op basis van het bovenstaande kunnen de twee beschermingsmechanismen onder het Belgische recht terzijde worden geschoven in ‘internationale distributieovereenkomsten’, zelfs als de distributeur hoofdzakelijk actief is in België, door een ander nationaal recht dan het Belgische recht te kiezen en exclusieve rechtsmacht te verlenen aan niet-Belgische rechtbanken. In theorie zouden buitenlandse rechtbanken dan kunnen besluiten de Belgische beschermingsmechanismen toe te passen als dwingende overheidsbepalingen.
Belgische rechtbanken konden niet weigeren geschillen over beide beschermingsmechanismen naar buitenlandse rechtbanken binnen EU-rechtsgebieden te verwijzen omdat deze mogelijks niet de Belgische beschermingsmechanismen zouden toepassen.
Dit gold echter niet voor ‘buitenlandse arbitrage’, waar Belgische rechtbanken, op basis van de bepalingen X.33 WER en X.39 WER, konden weigeren geschillen naar te verwijzen en dus weigeren een geldige arbitrageclausule in distributieovereenkomsten toe te passen, aangezien de EEX-verordening alleen van toepassing is op nationale rechtbanken en niet op arbitrage.
Er was dus veel onzekerheid of de twee beschermingsmechanismen ‘dwingende overheidsbepalingen’ waren. Het was onduidelijk of een arbitrageclausule in een overeenkomst met een Belgische distributeur of franchisenemer stand zou houden in het licht van het Belgische Boek X WER.
De Unamar-beslissing
In de rechtspraak in verband met Unamar over de Agentuurrichtlijn (omgezet in het Belgische Boek X Hoofdstuk 1 WER) heeft het Europees Hof al enige richtlijnen gegeven over de interpretatie van dwingende overheidsbepalingen. Het is aan de nationale rechtbank om te beslissen of een nationale wet zo cruciaal is dat deze een rechtskeuzeclausule zou moeten vervangen. Op basis van deze richtlijnen hebben Belgische rechtbanken al besloten dat de Belgische Agentuurwet niet ‘cruciaal’ is en dus geen ‘dwingende overheidsbepaling’.
Beslissing van het Hof van Cassatie van 7 april 2023 ‘atoombom’ voor ‘De Belgische Torpedo’
Een geschil tussen een exclusieve distributeur een Oostenrijkse leverancier leidde tot een belangrijke beslissing. De distributeur startte een procedure in België ondanks een arbitrageclausule voor Wenen onder Oostenrijks recht. De Belgische distributeur startte echter procedures in België en betoogde dat de zaak niet naar Oostenrijkse arbitrage kon worden verwezen, omdat er geen garantie was dat de arbiters Boek X hoofdstuk 3 zouden toepassen en de distributeur dus een lange opzegtermijn en beëindigingsvergoeding zouden verlenen.
De rechtbank in eerste aanleg volgde deze redenering, maar de beslissing werd hervormd door het Hof van Beroep. De ontevreden distributeur ging in beroep bij het Hof van Cassatie en beweerde dat het Hof van Beroep ten onrechte het beschermingsmechanisme van Boek X hoofdstuk 3 als ‘niet cruciaal’ had bestempeld.
Het Hof van Cassatie oordeelde dat alle zuiver vermogensrechtelijke geschillen aan arbitrage kunnen worden onderworpen. Het Hof beoordeelde Boek X hoofdstuk 3 en concludeerde dat deze wet alleen ‘private’ belangen beschermt en dus geen ‘dwingende overheidsbepaling’ is volgens de Rome I-verordening.
Dit heeft drie belangrijke gevolgen;
- Alle geschillen met betrekking tot alleenverkoopsovereenkomsten( inclusief franchiseovereenkomsten) die vallen onder de werkingssfeer van Boek X Hoofdstuk 3 kunnen aan arbitrage worden onderworpen.
- Belgische rechtbanken kunnen niet weigeren een rechtskeuzeclausule toe te passen omdat deze geen garanties biedt dat Boek X hoofdstuk 3 zou worden toegepast.
- Buitenlandse rechtbanken hoeven Boek X Hoofdstuk 3 niet als dwingende overheidsbepalingen te beschouwen en moeten alleen het gekozen nationale recht toepassen.
Verwacht wordt dat dezelfde redenering van toepassing is op de Wet Precontractuele Informatie (Boek X.2 WER).
Conclusie
Hoewel de twee beschermingsmechanismen relevant blijven voor puur Belgische distributierelaties, moeten ze niet langer worden beschouwd als een belemmering in internationale distributiecontracten met uitwerking op het Belgisch grondgebied. Internationale franchisegevers kunnen nu gerust zijn dat geen eigenaardige Belgische wetten een impact kunnen hebben op hun standaard franchiseovereenkomst.
Hoewel dit in theorie revolutionair lijkt, zal het in de praktijk slechts een ongemakkelijke onzekerheid wegnemen met betrekking tot de geldigheid van arbitrage- en rechtskeuzeclausules. In de praktijk werden deze echter nooit daadwerkelijk ongeldig verklaard en leidden deze ook nooit tot een toepassing van de Belgische beschermingsmechanismen door buitenlandse rechtbanken.
Franchisegevers moeten echter zorgvuldig beoordelen of de samenwerking niet ‘puur Belgisch’ is en de contractuele rechtskeuze geen loutere ontwijking van dwingend recht is.