Uitzondering op vaderschapsvermoeden strikt geïnterpreteerd
Het vermoeden van vaderschap geldt niet wanneer het kind geboren is meer dan 300 dagen nadat de echtgenoten op verschillende adressen zijn ingeschreven. Parketten en ambtenaren van de burgerlijke stand interpreteren deze uitzondering op het vaderschapsvermoeden nogal verschillend wanneer ouders altijd al zijn ingeschreven geweest op verschillende adressen. Minister van Justitie Geens verduidelijkt nu hoe de uitzondering moet begrepen worden.
Vermoeden van vaderschap
Er is een vermoeden dat de echtgenoot de vader is wanneer het kind geboren is tijdens het huwelijk of binnen 300 dagen na de ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk. Maar op dat vermoeden bestaan drie uitzonderingen.
Het vermoeden van vaderschap geldt bijvoorbeeld niet wanneer het kind geboren is meer dan 300 dagen na de datum waarop de echtgenoten op verschillende adressen zijn ingeschreven. Die afzonderlijke verblijfplaats moet blijken uit het bevolkingsregister, het veemdelingenregister of het wachtregister. Bovendien mogen de echtgenoten nadien niet opnieuw zijn ingeschreven op hetzelfde adres.
Deze uitzondering blijkt in de praktijk heel verschillend geïnterpreteerd te worden. Vooral wanneer de echtgenoten nog nooit zijn ingeschreven op hetzelfde adres.
Strikte interpretatie
Minister Geens stelt dat deze uitzondering op het vermoeden van vaderschap strikt moet geïnterpreteerd worden.
Ze geldt alleen voor echtgenoten die als gevolg van een scheiding op verschillende adressen zijn ingeschreven. Ze geldt niet voor echtgenoten die nooit ingeschreven zijn geweest op hetzelfde adres. Dat blijkt – volgens de minister – duidelijk uit een van de commissieverslagen bij de wet van 1 juli 2006 die deze uitzondering op het vaderschapsvermoeden heeft ingevoerd.
In de wet staat trouwens dat de uitzondering niet geldt wanneer de echtgenoten nadien – in de periode tot aan de geboorte – opnieuw zijn ingeschreven op hetzelfde adres. Het ‘opnieuw zijn ingeschreven’ veronderstelt volgens de minister duidelijk een gemeenschappelijke inschrijving van de echtgenoten op hetzelfde adres van vóór de scheiding.
Conclusie
Conclusie van dit alles: als de echtgenoten volgens de registers (bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister) al ingeschreven zijn op verschillende adressen op het tijdstip van het huwelijk en nooit zijn ingeschreven op hetzelfde adres sinds het begin van het huwelijk, kunnen zij zich niet beroepen op de uitzondering op het vermoeden van vaderschap. Het vermoeden van vaderschap blijft van toepassing.
Het vermoeden van vaderschap blijft trouwens ook overeind wanneer één van de echtgenoten – die sinds het begin van hun huwelijk op verschillende adressen hebben verbleven – nooit is ingeschreven in het bevolkingsregister, het vreemdelingenregister of het wachtregister.
Andere uitzonderingen op het vermoeden
De twee andere uitzonderingen op het vermoeden van vaderschap doen geen problemen rijzen. Die gevallen veronderstellen altijd een rechtelijke beslissing of een akte van rechtspleging.
Bron: Omzendbrief van 20 november 2014 ter aanvulling van de omzendbrief van 7 mei 2007 betreffende de wet van 1 juli 2006 tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan, BS 8 december 2014
Burgerlijk Wetboek, art. 316bis