Berekeningsbasis voor uitkering bij omgezet moederschapsverlof en geboorteverlof
Bij het overlijden of bij een ziekenhuisverblijf van de moeder kan de vader of de co-ouder omgezet moederschapsverlof opnemen. Sinds 28 juli 2014 heeft ook de co-ouder in dat geval recht op een uitkering.
Nu wordt de verordening van 16 april 1997 die de ziekteverzekeringswet deels uitvoert, afgestemd op die nieuwe situatie. Ook de uitkering bij het geboorteverlof voor de co-ouder wordt ingeschreven in die basistekst.
Omgezet moederschapsverlof
In de basisverordening zit voortaan:
- een luik over het in aanmerking te nemen gederfd loon voor de berekening van de uitkering voor het omgezet moederschapsverlof;
- een luik over de te vervullen formaliteiten voor het bekomen van de uitkering voor het omgezet moederschapsverlof.
Men verwijst hier grotendeels naar de bepalingen voor de berekening van de uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid. Voor gerechtigden die verbonden zijn door een leerovereenkomst geldt een specifieke bepaling voor de berekeningsbasis, waarbij men verwijst naar de financiële bezoldiging waarop de leerling aanspraak zou kunnen maken.
Bij de formaliteiten komt onder andere de verklaring op erewoord aan bod. Als de afstamming niet vaststaat, moet de gerechtigde die het omgezet moederschapsverlof wil opnemen zo’n verklaring aan de verzekeringsinstelling bezorgen. Daarbij wordt onder andere bevestigd dat de voorwaarden om aanspraak te maken op het verlof vervuld zijn.
Bij een hospitalisatie van de moeder moet de gerechtigde bij het einde van het omgezet moederschapsverlof aan de verzekeringsinstelling een bewijsstuk van de verplegingsinstelling bezorgen waarin de datum wordt vermeld waarop de hospitalisatie van de moeder een einde heeft genomen.
Deze aanvullingen treden retroactief in werking op 28 juli 2014, het moment waarop het KB over de omzetting van het moederschapsverlof is aangepast aan de rechten van de co-ouder. De aanpassingen zijn van toepassing op de omgezette moederschapsverloven die vanaf die datum aanvatten.
Geboorteverlof
Wanneer bij de geboorte van een kind uitsluitend een afstammingsband vaststaat ten aanzien van de moeder, hebben de werknemers die meeouder zijn het recht om 10 dagen van het werk afwezig te zijn. Het kan gaan om de lesbische partner van de moeder of om een mannelijke partner die het kind niet erkend heeft.
Dit ‘geboorteverlof’ wordt nu ook ingeschreven in de verordening van 16 april 1997. In het hoofdstuk over het vaderschapsverlof en het adoptieverlof last men namelijk een verwijzing in naar het geboorteverlof.
Gedurende de eerste 3 dagen behoudt de werknemer zijn loon, daarna krijgt hij een uitkering. Voortaan vermeldt de basisverordening, parallel met wat geldt voor het omgezet moederschapsverlof:
- het in aanmerking te nemen gederfd loon voor de berekening van de uitkering voor vaderschapsverlof of geboorteverlof en adoptieverlof;
- de te vervullen formaliteiten voor het bekomen van de uitkering voor vaderschapsverlof of geboorteverlof en adoptieverlof.
De berekeningsbasis voor de uitkering voor de 7 dagen vaderschapsverlof of geboorteverlof is het gederfde loon dat zou zijn toegekend voor die dagen, indien de werknemer zich niet in een tijdvak van vaderschapsverlof of geboorteverlof had bevonden, met een verwijzing naar de berekening van de uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid.
De gerechtigde moet een aanvraag indienen bij zijn verzekeringsinstelling. Bij die aanvraag zit een uittreksel van de geboorteakte van het kind. Als de afstamming niet vaststaat, moet de gerechtigde die het geboorteverlof wenst op te nemen een verklaring op erewoord aan de verzekeringsinstelling bezorgen.
De aanvullingen in verband met het geboorteverlof hebben uitwerking met ingang van 6 juli 2015.
Bron: Verordening van 17 december 2014 tot wijziging van de verordening van 16 april 1997 tot uitvoering van artikel 80, 5°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, BS 27 juli 2015
Zie ook:
Gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, BS 27 augustus 1994 (art. 114 van de ziekteverzekeringswet)