Nieuw tariefsysteem voor externe preventiediensten
Vanaf 1 januari 2016 geldt een nieuwe tariefregeling voor de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk. Daartoe wordt het KB op de tarifering van 27 maart 1998 aangepast.
Bevoegdheidsdelegatie
Recent heeft de wetgever de basis gecreëerd voor een nieuwe tariefregeling voor de externe preventiediensten. De sociale partners hadden daarover een akkoord bereikt en dankzij een bevoegdheidsdelegatie aan de Koning in de wet op het welzijn van werknemers kan dat akkoord nu vertaald worden in een KB.
Een commissieverslag stipte de belangrijkste nieuwigheden al aan, en die vinden we ook terug in het nieuwe KB van 27 november 2015:
- De berekeningsbasis van de jaarlijkse bijdrage aan de externe diensten is niet langer uitsluitend gebaseerd op het aantal al dan niet aan het gezondheidstoezicht onderworpen werknemers.
- De werkgevers worden ingedeeld op basis van hun hoofdactiviteit en de grootte van de onderneming. Er zijn 5 tariefgroepen en voor werkgevers met hoogstens 5 werknemers gelden lagere tarieven.
- Bij de omschrijving van de prestaties die de externe diensten moeten leveren in ruil voor de bijdrage, is er sprake van een betere spreiding van het takenpakket over de verschillende welzijnsdomeinen.
- De externe dienst moet een elektronische inventaris bijhouden die de werkgever op elk moment kan raadplegen.
- Er wordt voorzien in een monitoring, gevolgd door een evaluatie van het systeem.
5 tariefgroepen
De nieuwe regels worden gebundeld in een nieuwe afdeling: ‘afdeling II/1 – verplichte forfaitaire minimumbijdragen uit hoofde van de prestaties van de externe diensten’.
De werkgever is jaarlijks aan de externe dienst een forfaitaire minimumbijdrage per werknemer verschuldigd waarvan het bedrag wordt bepaald door de tariefgroep waartoe de werkgever behoort op grond van zijn hoofdactiviteit, zoals bepaald in een bijlage bij het nieuwe KB van 27 november 2015.
De forfaitaire minimumbijdrage bedraagt – telkens met vermelding van de Nace-code (indicatief):
- 41,50 euro in tariefgroep 1. Bijvoorbeeld: uitgeverijen, reclamewezen en marktonderzoek, financiële activiteiten en verzekeringen;
- 60,50 euro in tariefgroep 2. Bijvoorbeeld: vervaardiging van kleding, hoger onderwijs, beroepsopleiding en kunst, amusement en recreatie;
- 75,50 euro in tariefgroep 3. Bijvoorbeeld: reproductie van opgenomen media, vervoer over water en luchtvaart;
- 95,50 euro in tariefgroep 4. Bijvoorbeeld: vervaardiging van voedingsmiddelen, vervaardiging van textiel, drukkerijen;
- 112 euro in tariefgroep 5. Bijvoorbeeld: bosbouw en exploitatie van bossen, politie, brandweer en overige openbare orde en civiele veiligheid.
De forfaitaire minimumbijdragen zijn lager voor werkgevers die maximum 5 werknemers tewerkstellen op 30 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de bijdrage verschuldigd is:
- 35,50 euro in tariefgroep 1;
- 51,50 euro in tariefgroep 2;
- 64 euro in tariefgroep 3;
- 81 euro in tariefgroep 4;
- 95 euro in tariefgroep 5.
De werkgever is de forfaitaire minimumbijdrage verschuldigd voor een werknemer die gedurende een volledig kalenderjaar bij hem is geregistreerd via Dimona, of, bij ontstentenis hiervan, is ingeschreven in een document of register dat op een vergelijkbare wijze het personeelsbestand weergeeft.
Voor een werknemer die geen volledig kalenderjaar is geregistreerd bij de werkgever, is deze werkgever 1/12 van de forfaitaire minimumbijdrage verschuldigd per kalendermaand waarin de werknemer ten minste één dag bij hem is geregistreerd. Indien er voor deze werknemer een individuele prestatie wordt geleverd, is de forfaitaire minimumbijdrage in haar geheel verschuldigd.
De bedragen worden jaarlijks op 1 januari geïndexeerd.
Prestaties
De werkgevers worden in beginsel in 4 groepen ingedeeld op basis van het aantal tewerkgestelde werknemers:
- groep A: meer dan 1.000 werknemers;
- groep B: tussen 200 en 1.000 werknemers;
- groep C: tussen 20 en 200 werknemers;
- groep D: minder dan 20 werknemers, en de werkgever vervult zelf de functie van preventieadviseur.
De werkgever van groep C of D – dat zijn kleine en middelgrote ondernemingen – die in zijn interne dienst niet beschikt over een preventieadviseur die met vrucht een aanvullende vorming niveau I of II heeft beëindigd, heeft in ruil voor de forfaitaire minimumbijdrage recht op een reeks algemene prestaties.
De prestaties in dat basispakket worden in detail opgesomd. Denk aan het actief meewerken aan het opstarten, uitvoeren en updaten van de risicoanalyse, het voorstellen van de preventiemaatregelen, het uitvoeren van de preventieve handelingen, en het online beschikbaar houden van een inventaris.
Bij die prestaties zit ook het afleveren, binnen 5 jaar na de datum van aansluiting, van een gemotiveerd beleidsadvies over het preventiebeleid van de werkgever, waarvan de inhoud en de modaliteiten aan bod komen in een aparte bijlage. Op geregelde tijdstippen, en minstens driejaarlijks, wordt dit advies geactualiseerd. De externe diensten beschikken over een termijn van 5 jaar, te rekenen vanaf 1 januari 2016, voor het opstellen van het beleidsadvies voor de werkgevers die al bij hen zijn aangesloten.
Voor de werkgever van groep A, B of C die in zijn interne dienst beschikt over een preventieadviseur die met vrucht een aanvullende vorming niveau I of II heeft beëindigd, wordt de forfaitaire minimumbijdrage omgezet in preventie-eenheden, die bij voorrang worden besteed aan:
- de preventieve handelingen in het kader van het gezondheidstoezicht, en het organiseren van het inzagerecht in het gezondheidsdossier;
- het uitvoeren van de opdrachten van de preventieadviseur psychosociale aspecten, tenzij de werkgever binnen zijn interne dienst voor preventie en bescherming op het werk beschikt over een preventieadviseur psychosociale aspecten.
De werkgever stelt de externe dienst schriftelijk in gebreke indien deze dienst de prestaties niet heeft uitgevoerd. Blijft de externe dienst kennelijk in gebreke om zijn prestaties alsnog uit te voeren, dan is de werkgever de forfaitaire minimumbijdrage niet verschuldigd.
Preventie-eenheden
Een preventie-eenheid bedraagt 150 euro. De werkgever kan de eenheden opnemen door middel van prestaties van het personeel van de externe dienst of door omzetting van de kostprijs van de aanvulling op de prestaties.
Voor de prestaties van de externe dienst houdt men rekening met de wegingsfactoren die opgelijst zijn in het KB.
Bijvoorbeeld: 1 preventie-eenheid per gepresteerd uur door een preventieadviseur deskundig op het gebied van arbeidsveiligheid en 0,75 preventie-eenheden per gepresteerd uur door een verpleegkundige die de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer bijstaat.
Verder gelden volgende principes:
- Indien er preventie-eenheden overblijven na het uitvoeren van de prestaties, kunnen ze door de werkgever, in overleg met de externe dienst, worden opgenomen onder de vorm van andere prestaties die rechtstreeks verband houden met het preventiebeleid van de onderneming. De overblijvende preventie-eenheden zijn overdraagbaar.
- Indien er onvoldoende preventie-eenheden zijn, garandeert de externe dienst niettemin dat deze prestaties worden uitgevoerd. In dat geval worden deze prestaties afzonderlijk aangerekend.
Let op! De werkgever die binnen de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk beschikt over een departement dat belast is met het medisch toezicht, is aan de externe dienst een bijdrage verschuldigd die overeenstemt met de prestaties die uitdrukkelijk en gedetailleerd worden vermeld in de overeenkomst tussen de externe dienst en de werkgever die op zijn diensten een beroep doet.
Aanvulling op de prestaties
Het nieuwe KB somt een reeks aanvullingen op. Die worden beschouwd als aanvulling op de prestaties en kunnen door de externe dienst afzonderlijk aan de werkgever worden aangerekend.
Samengevat gaat het om reële verplaatsingskosten, technische handelingen zoals metingen met laboratoriumanalyse, en bijkomende handelingen bij de opdrachten van gezondheidstoezicht zoals de kosten van radiologische onderzoeken.
Aan bepaalde prestaties voor de opdrachten inzake risicobeheer en gezondheidstoezicht worden vaste tarieven gekoppeld. Het gaat om 115 euro per gepresteerd uur met toepassing van de wegingsfactoren of 77,53 euro per prestatie.
Elektronische inventaris
De externe dienst houdt voor de werkgever een elektronische inventaris bij van alle uitgevoerde prestaties, die de werkgever online kan raadplegen. Per prestatie bevat de inventaris basisgegevens zoals de datum en de duurtijd van de prestatie en de verwijzing naar het kwaliteitshandboek.
De werkgever brengt het preventiecomité regelmatig, en telkens wanneer het comité er om verzoekt, op de hoogte van de inhoud van de inventaris. De met het toezicht belaste ambtenaren kunnen de inventaris inkijken telkens zij er om verzoeken.
Monitoring
Vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe regels – op 1 januari 2016 dus – wordt een monitoring opgestart die betrekking heeft op de concrete toepassing van de nieuwe regels.
Op basis van die monitoring volgt een evaluatie door de FOD Werkgelegenheid. Deze evaluatie wordt voor advies voorgelegd aan de Hoge Raad voor preventie en bescherming op het werk.
In werking
Het nieuwe KB van 27 november 2015 en de wet van 27 november 2015 treden samen in werking op 1 januari 2016. Logischerwijs wordt het KB van 24 april 2014 dat nog niet in werking getreden is en dat ook een tariefregeling bevat, ingetrokken.
Bron: Koninklijk besluit van 27 november 2015 tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk wat betreft de tarifering, BS 14 december 2015