Kaaimantaks voor buitenlandse constructies sinds 1 januari 2015 (art. 38-47 PW2)
De Programmawet van 10 augustus 2015 heeft de kaaimantaks (doorkijkbelasting) ingevoerd. Daardoor worden inkomsten van buitenlandse juridische constructies (incl. vennootschappen die niet belast worden aan een tarief van minimum 15%) sinds 1 januari 2015 rechtstreeks belast in hoofde van de oprichter, zijn erfgenamen, derde begunstigden of aandeelhouders. Ook de dividenden en liquidatieboni die deze vennootschappen uitkeren aan Belgische begunstigden zijn belastbaar. De Programmawet voegt ook twee nieuwe antimisbruikbepalingen toe aan het WIB 1992.
Juridische constructies
De kaaimantaks (en de aangifteplicht) is van toepassing op inkomsten die zijn verkregen, toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2015 door juridische constructies, zoals vermeld in artikel 2, § 1, 13° van het WIB 1992.
Net zoals voordien, zijn er 2 types van juridische constructies:
- juridische constructies zonder rechtspersoonlijkheid (trusts en fiduciaire verhoudingen) (art. 2, § 1, 13°, a), WIB 1992), en
- juridische constructies met rechtspersoonlijkheid (vennootschappen, verenigingen, stichtingen) (art. 2, § 1, 13°, b), WIB 1992).
De Programmawet wijzigt enkel de definitie van een ‘juridische constructie met rechtsperoonlijkheid’; de nieuwe definitie luidt als volgt:
-b) enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting, instelling of entiteit, die rechtspersoonlijkheid bezit, en die, krachtens de bepalingen van de wetgeving van de Staat of het rechtsgebied waar hij gevestigd is, aldaar ofwel niet aan een inkomstenbelasting is onderworpen ofwel onderworpen is aan een inkomstenbelasting die minder dan 15% bedraagt van het belastbaar inkomen van deze juridische constructie dat wordt vastgesteld overeenkomstig de regels die van toepassing zijn voor het vestigen van de Belgische belasting op daarmee overeenstemmende inkomsten.
Er komt een nieuw KB dat de huidige lijst van juridische constructies, die is opgenomen in het KB van 19 maart 2014, zal vervangen.
Zijn geen juridische constructie (art. 2, § 1, nieuw 13°/1, WIB 1992):
- een openbare of institutionele instelling voor collectieve belegging of een instelling voor belegging in schuldvorderingen bedoeld in artikel 3, 2°, 3° of 7° van de wet van 3 augustus 2012;
- een openbare of institutionele alternatieve instelling voor collectieve belegging bedoeld in artikel 3, 4° of 6° van de wet van 19 april 2014;
- een pensioenfonds of een entiteit die werknemersparticipaties beheert;
- een vennootschap waarvan de effecten zijn genoteerd op een EU-effectenbeurs onder de voorwaarden van richtlijn 2001/34/EG, of analoge toelatingsvoorwaarden in een niet-EU-land;
- een entiteit die gevestigd is in een Staat bedoeld in artikel 5/1, § 1, tweede lid van het WIB 1992 (elk land waarmee België fiscale inlichtingen kan uitwisselen), en waarvoor de oprichter of de derde begunstigde aantoont dat: deze entiteit in het kader van de uitoefening van een beroepswerkzaamheid een daadwerkelijke economische activiteit uitoefent op de plaats waar ze gevestigd is en op de plaats waar ze een vaste inrichting heeft, en dat; het geheel van de lokalen, personeel en uitrusting die de entiteit tot haar beschikking heeft op de plaats waar ze gevestigd is in verhouding staat tot de economische activiteit die deze entiteit daar uitoefent.
Oprichters, erfgenamen, derde begunstigden en aandeelhouders
Zowel de oprichters, hun erfgenamen, derde begunstigden als aandeelhouders zijn onderworpen aan de kaaimantaks. Zij kunnen allemaal belast worden op de inkomsten van de juridische constructie.
Oprichter en erfgenamen
Naast de eigenlijke oprichter van de juridische constructie en diegene die er goederen en rechten heeft in ondergebracht, worden ook beschouwd als oprichter (art. 2, § 1, 14°, 1ste tot 3de streepje, WIB 1992):
- de natuurlijke personen die direct of indirect erfgenaam zijn van de oprichter of van diegene die goederen of rechten in de juridische constructie heeft ingebracht, of
- de natuurlijke personen die, vanaf het overlijden, direct of indirect zullen erven van deze personen.
De erfgenamen kunnen aan de taks ontsnappen door aan te tonen dat zijzelf of hun erfgerechtigden op geen enkel ogenblik en op geen enkele manier enig voordeel zullen verkrijgen dat is toegekend door een juridische constructie zonder rechtspersoonlijkheid.
Aandeelhouder
Bij de juridische constructies met rechtspersoonlijkheid zijn belastbaar (art. 2, § 1, 14°, 4de streepje, WIB 1992): de natuurlijke of rechtspersonen die aan de RPB zijn onderworpen en die houder zijn van de juridische rechten van de aandelen of van de economische rechten van de goederen en kapitalen die in het bezit zijn van de juridische constructie.
Derde begunstigde
De ‘derde begunstigde’ van een juridische constructie is een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, die, op enig ogenblik en op om het even welke wijze, enig voordeel verkrijgt dat is toegekend door de juridische constructie (art. 2, § 1, 14°/1, WIB 1992).
Kaaimantaks
De inkomsten van de juridische constructies zijn belastbaar in hoofde van de oprichter van die juridische constructie die een rijksinwoner is, alsof die rijksinwoner de inkomsten rechtstreeks heeft verkregen. Dat staat in een nieuw artikel 5/1, § 1 van het WIB 1992 (voor natuurlijke personen) en een nieuw artikel 220/1, § 1 van het WIB 1992 (voor aan de RPB onderworpen entiteiten).
Is de juridische constructie opgericht door meerdere oprichters, dan is elke oprichter belastbaar in verhouding tot zijn inbreng in de juridische constructie of, als die niet kan worden vastgesteld, elk voor een gelijk deel.
Wanneer de oprichter kan aantonen dat de inkomsten die werden verkregen door de juridische constructie werden betaald of toegekend aan een derde-begunstigde, worden die inkomsten in mindering gebracht (art. 5/1, § 1, lid 1 en art. 220/1, § 1, WIB 1992). Die derde-begunstigde moet dan wel in een EER-land wonen of in een land waarmee België een dubbelbelastingverdrag of belastingakkoord heeft afgesloten, of in een Staat die samen met België deelneemt aan een ander bilateriaal of multilateraal gesloten juridisch instrument.
De nieuwe Programmawet voorziet ook in specifieke vermoedens van ‘verdeling van de belastbare inkomsten’ als er meerdere oprichters of erfgenamen zijn en/of bij splitsingen van eigendom (art. 5/1, § 1, lid 4 tot 7, WIB 1992).
Wanneer wordt aangetoond dat de inkomsten die werden verkregen door de juridische constructie, werden betaald of toegekend aan een derde begunstigde die een rijksinwoner is, zijn de inkomsten verkregen door die juridische constructie belastbaar in hoofde van deze rijksinwoner alsof deze rijksinwoner ze rechtstreeks verkregen heeft.
Belasting bij uitkering
De Programmawet voorziet een specifieke uitzondering in de vorm van belastbaarheid bij uitkering door een juridische constructie met rechtspersoonlijkheid. Uitkeringen bij ontbinding van deze constructie of bij de totale of gedeeltelijke overdracht van haar activa waarvoor in ruil geen gelijkwaardige tegenprestatie is verkregen, doen een inkomen bij uitkering ontstaan. Dat inkomen is belastbaar voor het gedeelte dat het bedrag overschrijdt van de ingebrachte activa die al in België hun belastingregime hebben ondergaan (art. 18, lid 1, 2°ter, nieuw punt b, WIB 1992).
Om dubbele belasting te vermijden, zijn inkomsten die al in België zijn belast via deze regeling, vrijgesteld bij uitkering (nieuw art. 21, 12°, WIB 1992).
15%-grens voor constructies met rechtspersoonlijkheid
Bovenstaande regeling (art. 5/1 § 1 en § 2 en art. 220/1, § 1 en § 2, WIB 1992) is niet van toepassing voor het aanslagjaar waarin de oprichter of de derde begunstigde aantoont dat de juridische constructie met rechtspersoonlijkheid onderworpen is aan een (buitenlandse) inkomstenbelasting die ten minste 15% bedraagt van het belastbaar inkomen van deze juridische constructie, dat wordt vastgesteld overeenkomstig de regels die van toepassing zijn voor het vestigen van de Belgische belasting op daarmee overeenstemmende inkomsten (art. 5/1, § 3, WIB 1992).
RPB-aangifte
De jaarlijkse aangifte in de rechtspersonenbelasting moet het bestaan vermelden van een juridische constructie waarvan de belastingplichtige een oprichter of een derde begunstigde is.
Controle fiscus
De boeken en bescheiden met betrekking tot de aan te geven juridische constructies moeten bij een controle voorgelegd worden aan de fiscus (art. 315, tweede lid, nieuw 3°, WIB 1992).
Antimisbruikbepalingen
Om elke vorm van misbruik te voorkomen, voert de Programmawet van 10 augustus 2015 twee antimisbruikbepalingen in.
De antimisbruikbepaling in het nieuwe artikel 344/1 van het WIB 1992 beschouwt als niet tegenstelbaar aan de belastingadministratie:
- elke rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen van een juridische constructie met rechtspersoonlijkheid, als op die constructie de kaaimantaks van toepassing is (art. 5/1 en art. 220/1, WIB 1992);
- elke wijziging aan de oprichtingsakte van een juridische constructie met rechtspersoonlijkheid, met het oog op de omzetting in een constructie zonder rechtspersoonlijkheid, als die tot doel heeft te ontsnappen aan de heffing op liquidatieboni (art. 18, lid 1, 2°ter, WIB 1992).
Daarnaast is er een antimisbruikbepaling die betrekking heeft op de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel.
Iedere wijziging aan de oprichtingsakte van een juridische constructie zonder rechtspersoonlijkheid vanaf 9 oktober 2014, die de omzetting in een juridische constructie met rechtspersoonlijkheid tot doel heeft, en omgekeerd, kan niet worden tegengeworpen aan de belastingadministratie.
Hierbij moet:
- tot 31 december 2014 rekening worden gehouden met de definitie van een juridische constructie zonder rechtspersoonlijkheid, zoals die bestond vooraleer ze werd gewijzigd door de Programmawet van 10 augustus 2015 (art. 38, 1°);
- vanaf 1 januari 2015 rekening worden gehouden met de definitie van een juridische constructie zonder rechtspersoonlijkheid, zoals die is vervangen door de Programmawet van 10 augustus 2015 (art. 38, 1°).
Vanaf 1 januari 2015
De kaaimantaks (doorkijktaks) is van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2015 werden verkregen, toegekend of betaalbaar gesteld door een juridische constructie.
Voor de roerende of bedrijfsvoorheffing geldt de nieuwe regeling op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 september 2015.
Bron: Programmawet van 10 augustus 2015, BS 18 augustus 2015 (art. 38-47)
Zie ook:
– Koninklijk besluit van 19 maart 2014 tot uitvoering van artikel 2, § 1, 13°, b), tweede lid van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ingevoegd bij de wet houdende diverse bepalingen van 30 juli 2013, BS 2 april 2014.
– Wetboek van de Inkomstenbelastingen (WIB 1992) (art. 2, § 1, 13° b), 13°/1, 14° en 14°/1; art. 5/1; art. 18, eerste lid, 2°ter; art. 21, 12°; art. 220/1; art. 221; art. 307, § 1; art. 315, tweede lid; art. 344/1)
– Wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen, BS 19 oktober 2012 (art. 3, 2°, 3° of 7°)
– Wet van 19 april 1014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, BS 17 juni 2014 (AICB-wet) (art. 3, 4° of 6°)
– Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd, PB.L. 6 juli 2001, afl. 184).