Gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord: hoger beroep tegen vonnis over homologatie herstel- of betalingsplan
Bij een gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord wordt een herstel- of betalingsplan opgesteld, dat in een opschorting van de schulden van een onderneming kan voorzien om de onderneming te kunnen voortzetten.
De rechter moet het plan homologeren als een meerderheid van de schuldeisers hiermee instemt. Hij kan de homologatie weigeren als het plan strijdig is met de wet of de openbare orde.
De schuldeiser die hoger beroep instelt tegen het vonnis waarbij het plan wordt gehomologeerd, moet zijn hoger beroep momenteel enkel tegen de schuldenaar richten, zonder daarbij de andere partijen die voor de rechter zijn tussengekomen te betrekken.
Het Grondwettelijk Hof wijst er in zijn arrest nr. 57/2015 van 7 mei 2015 op dat de wetgever het daardoor mogelijk heeft gemaakt dat het vonnis waarbij het plan van gerechtelijke reorganisatie wordt gehomologeerd in kracht van gewijsde gaat ten aanzien van bepaalde schuldeisers, zelfs al maakt dat vonnis het voorwerp uit van een hoger beroep dat door een andere schuldeiser is ingesteld.
Daaruit volgt volgens het Hof dat de uitoefening, door bepaalde schuldeisers, van hun recht van hoger beroep zou kunnen leiden tot het gelijktijdig bestaan van materieel onverenigbare beslissingen over eenzelfde onsplitsbaar geschil. Dit omdat de schuldeisers die partij zijn in de zaak voor de rechtbank van koophandel mogelijk niet allemaal gebonden zijn door het gezag van gewijsde van het arrest dat door het hof van beroep zal worden gewezen.
Het Hof besluit dat een dergelijk verschil in behandeling, dat de beginselen van gezag van gewijsde en van rechtszekerheid in het gedrang brengt, niet verenigbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Om dit te verhinderen bepaalt de wet van 16 juni 2016 dat het hoger beroep tegen een vonnis waarbij het plan van gerechtelijke reorganisatie wordt gehomologeerd, vanaf 18 juli 2016 moet gericht worden tegen alle overige partijen die tijdens de procedure in het geding bij verzoekschrift zijn tussengekomen, én ook tegen de schuldenaar wanneer het hoger beroep uitgaat van een schuldenaar (wijziging art. 56, tweede lid, wet van 31 januari 2009; art. 2, wet van 16 juni 2016).
Als de homologatie is verworpen, moest het vonnis al worden gericht tegen alle partijen die tijdens de procedure in het geding zijn tussengekomen.
Bron: Wet van 16 juni 2016 tot wijziging van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, wat het hoger beroep in het kader van een gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord betreft, BS 8 juli 2016.
Zie ook:
– Wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, BS 9 februari 2009 (art. 56, tweede lid)
– Grondwettelijk Hof. Arrest nr. 57/2015 van 7 mei 2015.