Eindelijk rechtsgrond voor Vijfde Mestactieplan
Vlaanderen heeft zopas het decreet gepubliceerd dat de rechtsgrond vormt voor het Vijfde Mestactieplan (MAP5).
MAP5 wordt in de praktijk al toegepast sinds 1 januari.
De grote lijnen van dat decreet zijn dan ook al langer bekend, maar de Vlaamse overheid moest wachten op de formele goedkeuring door de Europese Commissie, vooraleer zij de wettelijke basis van het Vijfde Mestactieplan mocht publiceren in het Belgisch Staatsblad.
MAP5 is strenger dan MAP4. Zo worden alle landbouwbodems opgedeeld in fosfaatbeschikbaarheidsklassen met specifieke fosfaatbemestingslimieten, en er komt een totaalverbod op het vervoeren van mest tussen 16 november en 15 januari.
We belichten hier enkele belangrijke wijzigingen uit dit decreet tot wijziging van het Mestdecreet.
3 uitrijregelingen
MAP5 brengt alle meststoffen onder in 3 categorieën. Om het even of het om dierlijke, of niet-dierlijke meststoffen gaat:
- De groep van de type 1-meststoffen bestaat uit stalmest, champost en traagwerkende meststoffen. Traagwerkende meststoffen bestaan op hun beurt uit gft- en groencompost, of bewerkte dierlijke mest en andere meststoffen, die in het jaar van opbrenging op of in de bodem maar een beperkt gedeelte van de totale stikstof vrij geven.
- Type 2-meststoffen zijn alle meststoffen die niet bestempeld kunnen worden als meststoffen van type 1 of type 3.
- En de groep van de type 3-meststoffen omvat kunstmest, spuistroom en effluenten, met 100% werkzame stikstof.
Voor elk van de 3 types meststoffen wordt er nu één geharmoniseerde uitrijregeling geformuleerd. Met gelijke voorwaarden qua nateelten of het inzaaien van vanggewassen. En met een eenduidige, maar strengere opslagregeling.
Er zijn weliswaar heel wat uitzonderingen op de nieuwe regels…
De belangrijkste wijziging is hier wellicht dat er van 16 november tot met 15 januari géén meststoffen meer mogen worden opgebracht op niet-overkapte landbouwbodems. Ook geen traagwerkende meststoffen of meststoffen met een lage stikstofinhoud.
Het op of in de bodem brengen van meststoffen blijft verboden op zon- en feestdagen, en voor zonsopgang en na zonsondergang, maar dat verbod geldt niet meer voor kunstmest.
En het specifieke verbod op het uitrijden van mest op zaterdag in de kustgemeenten, valt eveneens weg, “omdat de afgebakende zone te ruim was, en omdat het kusttoerisme zich niet enkel beperkt tot het weekend”.
Bijna identieke stikstofbemestingsnormen
Het Mestdecreet bevat nog slechts één tabel met stikstofbemestingsnormen per teeltgroep, en dit zowel voor zand-, als voor niet-zandgronden, en één tabel met stikstofbemestingsnormen voor teeltcombinaties, ook opgesplitst naar zand- en niet-zandgronden. Aangezien het systeem van de werkzame stikstof verplicht is vanaf 1 januari 2016, bevat het gewijzigde Mestdecreet geen tabellen met stikstofbemestingsnormen meer voor het regime van de totale stikstof.
Er worden wel enkele aparte teeltgroepen bij gemaakt – met specifieke N-bemestingsnormen -, zoals voor de sierteelt en de boomkwekerij, en voor de aardbeien. Andere teelten verschuiven tussen de categorieën en vallen daardoor onder andere normen.
De N-bemestingsnormen blijven echter meestal dezelfde, behalve voor aardbeien, waar de toegelaten hoeveelheid werkzame stikstof stevig daalt: van 225 of 250 kilogram stikstof per hectare, naar 160 kg N/ha.
4 fosfaatbeschikbaarheidsklassen
Door op fosfaatrijke bodems lagere fosfaatbemestingsnormen te hanteren, en op fosfaatarme bodems, iets hogere normen, hoopt de Vlaamse regering om een deel van de fosfaten uit de bodem te kunnen halen, zodat er minder fosfaten zullen uitspoelen naar het oppervlakte- en grondwater. Vandaar dat de landbouwbodems volgens de hoeveelheid plantbeschikbare fosfaat in de bodem ingedeeld worden in 4 fosfaatbeschikbaarheidsklassen.
Klasse I omvat alle fosfaatarme bodems. Klasse II is de zogenaamde ‘streefzone’, waar er een evenwicht is tussen de hoeveelheid fosfaat in de bodem en de hoeveelheid fosfaat die wordt toegediend en opgenomen door het gewas.
Men verwacht echter dat de meeste Vlaamse bodems onder klasse III zullen vallen, waarbij er extra fosfaten worden afgezet in de bodem, en sommige zelfs onder klasse IV, dat is de klasse van de fosfaatrijke bodems. Fosfaatrijke bodems zijn echter nog geen fosfaatverzadigde bodems, waarvoor er een aparte regeling bestaat.
Op de klasse III-bodems blijven de strenge fosfaatbemestingsnormen van MAP4 behouden.
Voor de klasse VI-bodems komen er (nog) strengere waarden.
De fosfaatbemestingsnormen hangen vanaf nu dus af van de mate waarin het gewas fosfaten kan opnemen tijdens de groei, én van de fosfaatbeschikbaarheidsklasse van de bodem.
Maar omdat de Vlaamse overheid geen precieze informatie heeft over het fosfaatgehalte in de bodem, worden alle bodems voor de kalenderjaren 2015 en 2016 toegewezen aan klasse III.
Via bodemstalen moet de exacte fosfaatbeschikbaarheidsklasse van alle percelen bepaald worden.
Percelen waarvan de fosfaatbeschikbaarheidsklasse in 2017 nog niet gekend is, vallen automatisch onder klasse IV.
Als een landbouwer met een laboratoriumanalyse kan aantonen dat zijn percelen in werkelijkheid tot klasse I of II behoren, betaalt de Vlaamse overheid zijn analysekosten terug.
De bodemanalyses blijven 5 jaar geldig. Daarna moet er een nieuwe fosfaatbemonstering plaatsvinden. Zo niet, verschuift het perceel automatisch naar een hogere fosfaatbeschikbaarheidsklasse.
De regeling wordt hier en daar wat bijgestuurd: zo wordt gecertificeerde groen- en gft-compost maar voor de helft doorgerekend in de opgebrachte hoeveelheid fosfaat. En er is ook een soepeler regime voor stalmest en boerderijcompost op klasse I- of klasse II-bodems.
Nitraatresidubepaling op bedrijfsniveau
Het wijzigingsdecreet maakt voortaan een onderscheid tussen 9 nitraatresidutypes. En dit zowel voor focusbedrijven, als voor niet-focusbedrijven. Het nitraatresidutype hangt af van de teelt en, eventueel, van het type bodem.
Voor elk van de 9 types werd er een eerste, en een tweede drempelwaarde vastgelegd.
De eerste drempelwaarde stemt meestal overeen met de drempelwaarden uit MAP4. Behalve voor grasland op kleigrond en maïs op zandgrond, waar de drempels werden verlaagd. En aangezien suiker- en voederbieten nu ingedeeld worden bij de ‘Overige teelten’, gelden er ook daar andere waarden.
Wat opvalt, is dat het nitraatresidu voortaan bepaald wordt op bedrijfsniveau, en niet meer op perceelsniveau. Om het even of de nitraatresidu-evaluatie moet gebeuren om een vrijstelling te krijgen als focusbedrijf, dat de evaluatie een gevolg is van een kwalificatie als focusbedrijf, of dat men een verhoging wil van de stikstofbemestingsnormen.
Het nieuwe decreet zegt dan ook hoeveel percelen er moeten worden bemonsterd om aan een resultaat op bedrijfsniveau te komen: dat zijn er minstens 3 per bedrijf.
Bovendien moet er een monster genomen worden per nitraatresidutype dat op het bedrijf aanwezig is. Dat kunnen er dus maximum 9 zijn.
Het aantal monsternemingen per perceel hangt dan weer af van de grootte van het geselecteerde perceel. Er moet minstens één monster genomen worden per begonnen schijf van 2 hectare.
De staalnames worden nadien beoordeeld aan de hand van 3 criteria: het gewogen gemiddelde, het aantal resultaten dat hoger is dan de tweede drempelwaarde, en het aantal teelttypes waarvoor het nitraatresidu de tweede drempelwaarde overschrijdt. Een combinatie van die 3 criteria leidt tot het uiteindelijke resultaat op bedrijfsniveau, en dat resultaat leidt dan weer tot een indeling in 4 categorieën, met een indicatie van het risico op onaangepast bemestingsgedrag.
Strenger voor focusbedrijf
Focusbedrijven zijn bedrijven die gelegen zijn in gebieden met verhoogde N- of P2O5-waarden in het water, en bedrijven die de bemestingsnormen overschreden hebben. Het decreet maakt een onderscheid tussen 3 types van focusbedrijven: focusbedrijven met maatregelen van categorie 1 (dat is de groep met de minste verplichtingen), bedrijven met maatregelen van categorie 2 (dat is een tussengroep), en hardleerse bedrijven met maatregelen van categorie 3 (die de meeste verplichtingen opgelegd krijgen).
De uitrijregeling en mestvoerregels voor focusbedrijven zijn onder MAP5 nog strenger geworden, en een nitraatresidubepaling op bedrijfsniveau is een verplichting geworden in bijna alle bedrijven.
Een focusbedrijf met maatregelen van categorie 1 of 2, dat jaar na jaar een focusbedrijf blijft, kan een categorie opschuiven en zal dus een strenger maatregelenpakket opgelegd krijgen. Maar een categorie 3-bedrijf kán niet meer opschuiven. Het decreet voorziet daarom dat in categorie 3-bedrijven de verplichting om een vanggewas in te zaaien jaar na jaar met 10% toeneemt. De toegelaten stikstofbemestingsruimte neemt terzelfder tijd met 10% af. De verstrenging is onbegrensd en kan er dus toe leiden dat de landbouwer een vanggewas zal moeten inzaaien op zijn volledige areaal, en zijn toegelaten stikstofbemestingsruimte ‘nul’ zal worden.
Over naar de regering…
Het decreet tot aanpassing van het Mestdecreet aan de bepalingen van het Vijfde Mestactieplan, laat nog heel wat aan de Vlaamse regering over.
Zo kan de Vlaamse regering het criterium aanpassen dat bepaalt of een landbouwgrond nog tot het bedrijf behoort. Zij kan de voorwaarden bepalen waaraan een meststof moet voldoen om beschouwd te kunnen worden als boerderijcompost. Zij kan bepalen dat informatie moet worden uitgewisseld via e-mail of via het internetloket. Zij kan het opslagverbod voor vaste dierlijke mest tijdens de winterperiode wijzigen. Zij mag de terugbetaling van de fosfaatanalyses van de bodem regelen. Zij kan het aantal analyses en de bemestingsadviezen voor de nieuwe categorie van de sierteelt en boomkwekerij vastleggen,
En zij kan een derogatiebesluit afkondigen.
Derogatie volgt
De Vlaamse regering krijgt in het nieuwe Mestdecreet opnieuw de bevoegdheid om voor bepaalde teelten een hogere bemesting uit dierlijke mest toe te laten dan het decretale maximum van 170 kg N uit dierlijke mest. Op voorwaarde dat de Europese Commissie instemt met deze afwijking of derogatie.
Het derogatiebesluit ligt al klaar. De ontwerptekst werd op 17 juli goedgekeurd door de Vlaamse regering en is nu voor advies bij de Raad van State.
Sinds 1 januari 2015
Alle bepalingen van het wijzigingsdecreet treden met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2015.
Alleen de schrapping van de mogelijkheid tot bedrijfsontwikkeling door overname van nutriëntenemissierechten zonder annulering, wegens de overdracht van een melkquotum, gaat maar in op 1 januari 2016. Het Europese melkquotum werd immers op 1 april 2015 afgeschaft.
Voor de duidelijkheid wordt het vorige Mestdecreet van 1991 opgeheven. De specifieke bemestingsregels voor landbouwgronden die gelegen zijn in gebieden met een groene bestemming volgens de vroegere gewestplannen, wordt door het wijzigingsdecreet overgeheveld naar het huidige Mestdecreet, zodat de oude tekst overbodig is geworden.
Bron: Decreet van 12 juni 2015 tot wijziging van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (huidige Mestdecreet), BS 29 juli 20105.