Vanaf februari 2022 principieel verbod op betaaltermijnen van méér dan 60 dagen voor facturen in handelstransacties
Volgens een studie van Graydon en UNIZO van december 2017 kosten de laattijdige betalingen het Belgische bedrijfsleven 10 miljard euro per jaar, het equivalent van 20.000 banen (zie studiebetaalgedragallerdefinitiefst.pdf (unizo.be)). Sinds de COVID-19 pandemie is de situatie er verder op achteruit geboerd, met een gevaarlijk sneeuwbaleffect tot gevolg. Het nemen van maatregelen ter bevordering van het betaalgedrag van ondernemingen of van de overheid t.a.v. onderneming staat dan ook met de regelmaat op de politieke agenda.
Zo werden destijds met de wet van 2 augustus 2002 belangrijke regels vastgelegd ter bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties. Die regels hebben betrekking op de interest en de schadevergoeding die een schuldenaar dient te betalen bij laattijdige betaling, maar viseren evengoed de maximale betaaltermijnen van facturen. Gezien die wet de omzetting vormt van een Europese richtlijn (Richtlijn 2000/35/EG, zoals herschikt bij Richtlijn 2011/7/EU) zijn gelijkaardige regels van toepassing in andere Europese lidstaten.
Wat de betaaltermijnen betreft, bepaalde de wet aanvankelijk louter dat voor zover partijen géén betaaltermijn hebben bedongen, elke betaling van een handelstransactie diende te gebeuren binnen een termijn van 30 dagen (vanaf één van de 3 aanvangspunten gespecifieerd in de wet). Indien de partijen daarentegen wél gebruik maakten van hun contractuele vrijheid en een langere betaaltermijn overeenkwamen, was dit principieel geldig. In dat geval beschikt de rechter wel over de mogelijkheid om contractuele bedingen in verband met betaaltermijnen te herzien, indien die een kennelijke onbillijkheid jegens de schuldeiser behelzen.
De contractuele vrijheid blijkt in de praktijk echter soms een illusie te zijn, in de mate dat economisch sterkere ondernemingen bij hun leveranciers vaak lange betaaltermijnen opleggen tegen de wil van de leveranciers. Het meest gekende voorbeeld betreft wellicht AB INBEV die in 2009 besloot om een betaaltermijn van 120 dagen op te leggen aan al haar leveranciers. Op die wijze liet de biergigant haar werkkapitaal in belangrijke mate meefinancieren door haar leveranciers, veelal KMO’s. Werkgeversorganisaties zoals UNIZO gaven in het verleden dan ook aan dat de wet soms precies het pad effende naar excessen, zie bijvoorbeeld: UNIZO n.a.v AB InBev: Wet betalingsachterstand herbekijken | UNIZO.
Vorig jaar greep de wetgever derhalve in door in de wet van 2 augustus 2002 toe te voegen dat géén langere betaaltermijn kan worden overeengekomen van meer dan zestig dagen, indien de schuldeiser (leverancier) een KMO is én de schuldenaar geen KMO. In de praktijk zochten economisch sterkere partijen vaak naar “achterpoortjes” waardoor de vervaldatum van de factuur toch op méér dan 60 dagen uitkwam. Bijvoorbeeld door:
- te bedingen dat de betaaltermijn pas aanvang zal nemen na een verificatieperiode, d.w.z. een termijn voor aanvaarding of controle van de factuur, ter verificatie van de conformiteit van de geleverde goederen of diensten met de overeenkomst. Aangezien een dergelijke verificatietermijn in sommige sectoren beantwoordt aan een gerechtvaardigde economische behoefte, wordt dit door de wet van 2 augustus 2002 ook toegelaten, met dien verstande dat de termijn beperkt wordt tot 30 dagen wanneer de schuldenaar een KMO is.
- te bedingen dat de factuur pas na een bepaalde termijn kan worden opgemaakt of na een bepaalde termijn vermoed wordt ontvangen te zijn, ogenblik waarop de betaaltermijn aanvang neemt
- te talmen met het overmaken van de gegevens die de leverancier nodig heeft om te kunnen factureren. Zo is het bij vele multinationals een gevestigde praktijk dat elke factuur een bestelnummer (PO-number) van de klant dient te bevatten, opdat de factuur wordt betaald. Zolang dat bestelnummer niet wordt doorgestuurd, kan de leverancier ook niet factureren.
Op 14 augustus 2021 werd een nieuwe wetswijziging goedgekeurd die in werking zal treden op 01 februari 2022. In de Parlementaire Voorbereiding wordt aangegeven dat het wetsvoorstel beoogt “de wet verder te verstrengen en de achterpoortjes om de wet te omzeilen, te sluiten”.
Met name wordt een principiële regel ingevoerd dat de maximale betaaltermijn die contractueel kan worden overeengekomen, steeds 60 dagen bedraagt, ongeacht de vraag of de schuldeiser en de schuldenaar al dan niet een KMO zijn. Voortaan zullen langere betaaltermijnen enkel nog mogelijk zijn voor specifieke sectoren die zullen worden opgenomen in een Koninklijk Besluit, na advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO’s. Het is momenteel nog wachten op dat advies (zie Adviezen | HRZKMO – Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO (fgov.be)) en dus ook de uitwerking van het Koninklijk Besluit.
In sommige sectoren zijn langere betaaltermijnen uiteraard volkomen gebruikelijk en economisch gerechtvaardigd. Dit betreft in het bijzonder sectoren waar een distributieketen bestaat met meerdere economische actoren en de doorverkoper vaak pas zijn leverancier dient te betalen nadat hij de goederen heeft kunnen verkopen aan de eindklant. Te denken valt bijvoorbeeld aan diamanthandelaars, autoverkopers, distributeurs van zware bouwmachines, etc. In die sectoren is het volkomen gebruikelijk dat een economisch sterkere leverancier lange betaaltermijnen en dus indirect krediet toestaat ter financiering van de stock van de doorverkoper, gezien de waarde van de betreffende goederen.
In de Wet van 14.08.2021 worden ook de andere “achterpoortjes” gesloten doordat wordt voorzien dat:
- indien een verificatietermijn voortaan integraal deel dient uit te maken van de betalingstermijn
- de ontvangstdatum van de factuur niet bij contractuele overeenkomst mag worden vastgelegd
- uiterlijk op het moment van ontvangst van de goederen of prestatie van de diensten, de schuldenaar de schuldeiser van alle informatie dient te voorzien die nodig is voor het uitreiken van de factuur
Indien geen betaaltermijn is overeengekomen, blijft de principiële 30-dagen regel gelden voor de betaling van de facturen. Ook beschikt de rechter nog steeds over de mogelijkheid om contractuele bedingen in verband met betaaltermijnen te herzien, indien die een kennelijke onbillijkheid jegens de schuldeiser behelzen.
Een belangrijke kanttekening bij dit alles betreft dat vanuit praktisch oogpunt, de leverancier vaak weinig kan ondernemen wanneer bepaalde klanten de facto handelen in strijd met de wet door bijvoorbeeld standaard facturen pas te betalen na 120 dagen. Dagvaarden voor de bevoegde rechter nadat de factuur op vervaldatum is gekomen conform de wettelijk toegelaten termijnen, heeft dan uiteraard weinig zin. Een rechtbank zal immers zelden sneller uitspraak kunnen doen. Bovendien zal de leverancier terughoudend zijn om dit te toen vanuit commercieel oogpunt, doch eveneens vanuit financieel oogpunt aangezien de kosten/baten analyse vaak negatief zal zijn.
Een efficiëntere tool waarin de wet voorziet betreft een stakingsvordering die kan worden ingesteld voor de voorzitter van de bevoegde rechtbank, die het bestaan kan vaststellen en de staking kan bevelen van het gebruik van contractuele bedingen of praktijken die een kennelijke onbillijkheid behelzen. De voorzitter kan bovendien bevelen dat het vonnis of de samenvatting ervan in kranten of op enige andere wijze wordt bekendgemaakt. Een dergelijke stakingsvordering kan als het ware een collectief karakter krijgen gezien:
- ze kan worden ingesteld door (i) elke belanghebbende, (ii) door de minister of ministers die voor de betrokken aangelegenheid bevoegd zijn, maar (iii) ook door elke beroepsregulerende overheid of een beroepsvereniging of een interprofessionele vereniging met rechtspersoonlijkheid, voor zover dit kadert in de verdediging van hun statutair omschreven collectieve belangen.
- ze kan worden ingesteld tegen (i) een individuele onderneming, (ii) verscheidene ondernemingen uit dezelfde economische sector of (iii) tegen hun professionele verenigingen of interprofessionele verenigingen die het gebruik aanbevelen van algemene contractuele bedingen of praktijken in strijd met de wet.
Hoewel in de praktijk slechts zelden dergelijke vorderingen worden ingesteld, gaat van de bepaling wel een groot ontradingseffect gezien de reputatieschade die een stakingsvordering kan veroorzaken.