Bodemonderzoek verplicht voor álle risicogronden
Het Vlaams gewest wil dat tegen 2036 alle historisch vervuilde gronden gesaneerd zijn, of dat de saneringsprocedure toch op zijn minst in gang is gezet. De OVAM schat dat er ongeveer 80.000 risicogronden zijn, waarvan er op dit ogenblik nog maar een 40.000-tal onderzocht zijn. Daarom lanceert de Vlaamse overheid een grote inhaaloperatie. Op alle nog niet onderzochte gronden moet er de komende jaren een oriënterend bodemonderzoek (OBO) plaatsvinden. Dat zal in 3 fazen gebeuren: een eerste deadline valt op 31 december 2021, een tweede op 31 januari 2023, en de derde en laatste deadline, op 31 januari 2027. Als we er rekening mee houden dat een bodemonderzoek ongeveer één jaar duurt, dan zouden alle historisch verontreinigde bodems tegen 2028 in kaart moeten zijn gebracht. En als we aannemen dat een sanering 8 jaar kan duren, dan zou het mogelijk moeten zijn om alle bodems tegen 2036 proper te krijgen. Bij particuliere eigenaars te goeder trouw zal de OVAM het bodemonderzoek ambtshalve zelf uitvoeren, maar andere eigenaars zullen een bodemsaneringsdeskundige moeten contacteren.
Voor potentieel vervuilde historische gronden
In zijn wijzigingsdecreet van 8 december 2017 eist de decreetgever dat er een oriënterend bodemonderzoek plaats vindt op elke risicogrond waarop volgens het grondeninformatieregister nog geen oriënterend bodemonderzoek is uitgevoerd.
Een risicogrond is volgens het bodemdecreet: elke grond waarop er een risico-inrichting gevestigd is, of was. En risico-inrichtingen zijn: fabrieken, werkplaatsen, opslagplaatsen, machines, installaties, toestellen en handelingen die een verhoogd risico op bodemverontreiniging kunnen inhouden en die voorkomen op een lijst die de Vlaamse Regering opstelt.
Voor de inrichtingen waarvan de exploitatie werd opgestart vóór 1 juni 2015, is die lijst van de Vlaamse regering, de indelingslijst in bijlage bij Vlarebo, het uitvoeringsbesluit bij het bodemdecreet (kolom 3). Wanneer de exploitatie op of na 1 juni 2015 werd opgestart, geldt de Vlarem-indelingslijst (kolom 8).
Aangezien het hier om historische bodemverontreiniging gaat – met aanvang van de exploitatie vóór 29 oktober 1995 -, moet er alleen gekeken worden naar de indelingslijst bij Vlarebo. Die maakt een onderscheid tussen 3 types van inrichtingen met een verhoogd risico op bodemverontreiniging. Namelijk de inrichtingen met kenletter:
- O. Dat zijn de inrichtingen waar nu al een OBO moet plaatsvinden bij overdracht, sluiting en faillissement;
- A. Dat zijn de inrichtingen waar een OBO moet plaatsvinden bij overdracht, sluiting en faillissement, en verder om de 20 jaar; en
- B. Dat zijn de inrichtingen van de hoogste categorie. Een OBO is hier verplicht bij overdracht, sluiting en faillissement, en om de 10 jaar.
Volgens het nieuwe decreet moet er ook op alle nog niet-geïnventariseerde gronden een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd worden en moet het verslag over dat bodemonderzoek ook bij de OVAM ingediend zijn vóór één van de volgende data:
- vóór 31 januari 2027, als op de grond nog altijd één of meerdere risico-inrichtingen met kenletter O worden uitgebaat (waarvan de exploitatie dus startte vóór 29 oktober 1995). De verplichting om een OBO te laten uitvoeren, ligt bij de exploitant van de inrichting. Nog actieve risico-inrichtingen met kenletter A of B vallen niet onder deze maatregel, omdat zij sowieso een periodieke onderzoeksplicht hebben;
- vóór 31 januari 2027, wanneer op de grond vroeger minstens één risico-inrichting met kenletter O werd uitgebaat, maar geen A’s of B’s. De verantwoordelijkheid ligt bij de huidige eigenaar van de grond;
- vóór 31 december 2023, wanneer op de grond vroeger minstens één A, maar geen B’s werden uitgebaat. Ook hier ligt de verantwoordelijkheid bij de huidige eigenaar; en
- al vóór 31 december 2021, wanneer op de grond vroeger minstens één B werd uitgebaat. Ook hier ligt de verantwoordelijkheid bij de huidige eigenaar van de grond.
Als we het van de andere kant bekijken, dan zien we dat er géén OBO-plicht is voor:
- risicogronden met actieve A- of B-inrichtingen waarvan de exploitatie werd opgestart vóór 29 oktober 1995. Deze inrichtingen hebben immers een periodieke onderzoeksplicht en de betrokken grond wordt vóór 2028 sowieso een eerste keer onderworpen aan een OBO;
- risicogronden met voormalige O’s, A’s of B’s, waarvoor er al een OBO werd uitgevoerd; en
- risicogronden met een O-inrichting die op of na 29 oktober 1995 werd opgestart. Die gronden zullen pas onderzocht worden wanneer de O-inrichting wordt overgedragen of stopgezet. Zij vallen niet onder het regime van de historische bodemverontreiniging, maar onder dat van de nieuwe bodemverontreiniging.
De Ovam krijgt de mogelijkheid, maar niet de verplichting, om de exploitant of eigenaar per brief te wijzen op zijn verplichting om een OBO uit te voeren.
Particulier te goeder trouw
Een eigenaar die zich van geen vervuiling bewust was, kan vrijstelling krijgen van de OBO-plicht. De OVAM kan hem ambtshalve vrijstelling verlenen. Zo niet, moet de betrokkene de vrijstelling zelf aanvragen. In dat geval moet hij bevestigen:
- dat hij de risico-inrichting nooit zelf heeft geëxploiteerd;
- de risico-inrichting op zijn grond geëxploiteerd werd vooraleer hij er zelf eigenaar van werd; en
- hij zijn grond alleen heeft aangewend voor particulier gebruik.
Als de huidige eigenaar de grond geërfd heeft, moet hij bevestigen dat de erflater ook aan de 3 voorwaarden voldeed.
Tegen de beslissing van de OVAM over het recht op vrijstelling kan beroep ingediend worden bij de Vlaamse regering.
In principe kan de eigenaar te goeder trouw op elk moment een aanvraag tot vrijstelling van OBO-plicht indienen, zodra de nieuwe bepalingen in werking zijn getreden. Maar als de OVAM hem een brief stuurt om hem te wijzen op zijn OBO-plicht, moet de eigenaar zijn vrijstelling binnen de 90 dagen aanvragen. Zo niet, verliest hij zijn vrijstelling.
En tot slot, als een eigenaar zijn grond overdraagt, gaat het recht op vrijstelling van bodemonderzoeksplicht automatisch mee over op de nieuwe eigenaar. Op voorwaarde dat de nieuwe eigenaar niet toevallig de uitbater van de voormalige risico-inrichting blijkt te zijn.
Van toepassing:
- Vlaams gewest.
- Vanaf 12 februari 2018 (wettelijke regeling van inwerkingtreding 10 dagen na publicatie in BS).
Bron: Decreet van 6 december 2017 tot wijziging van diverse bepalingen van het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 en artikel 38 van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, en tot opheffing van diverse bepalingen van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007, BS 2 februari 2018 [art. 1-18, art. 40, 2° en art. 55 van het wijzigingsdecreet].
Zie ook:
- Decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming, BS 22 januari 2007 [bodemdecreet].