Het tijdelijk moratorium op faillissementen
De federale regering heeft beslist om vanaf 24 april t.e.m. 17 juni 2020 een tijdelijk moratorium in te voeren op alle ondernemingen waarvan de continuïteit bedreigd is door de COVID-19 maatregelen én die op datum van 18 maart 2020 nog niet in staking van betaling waren.
Dit tijdelijk moratorium houdt in dat de gedwongen invordering van schulden tussen ondernemingen voor een bepaalde periode on hold wordt gezet en dat ondernemingen genieten van een wettelijke opschorting. Deze wettelijke opschorting treft zowel oude als nieuwe schulden van ondernemingen, dus ongeacht of zij ontstaan zijn voor of na de inwerkingtreding van deze maatregelen.
Gedurende de gehele periode van wettelijke opschorting zullen de volgende zaken niet meer mogelijk zijn:
- Er kan geen bewarend of uitvoerend beslag worden gelegd voor alle schulden van een onderneming, behalve op onroerende goederen en schepen, en er kan geen enkel middel van uitvoering worden aangewend of voorgezet op de goederen van de schuldenaar;
- Een onderneming kan niet langer op dagvaarding failliet worden verklaard of gerechtelijk worden ontbonden, tenzij de dagvaarding uitgaat van het openbaar ministerie of van een door de rechtbank aangestelde bewindvoerder (art. XX.32 WER), of met toestemming van de schuldenaar zelf;
- Ondernemingen die reeds genieten van de opschorting verleend in het kader van een procedure van gerechtelijke reorganisatie, zullen de betalingstermijnen opgenomen in het gehomologeerd reorganisatieplan verlengd zien met de duur van de wettelijke opschorting;
- Alle overeenkomsten gesloten vóór de inwerkingtreding van deze maatregelen zullen niet langer eenzijdig of gerechtelijk kunnen worden ontbonden wegens een wanbetaling. Deze bepaling is niet van toepassing op arbeidsovereenkomsten. Bovenstaande bepaling doet evenmin afbreuk aan de gemeenrechtelijke contractuele sancties (zoals bijvoorbeeld de exceptie van niet-uitvoering, de schuldvergelijking of het retentierecht). Het moratorium beperkt evenmin de toepassing van de Wet betreffende Financiële Zekerheden van 15 december 2004.
- Een onderneming die zich in staat van faillissement bevindt zal niet langer verplicht zijn om aangifte van faillissement te doen conform art. XX.102 WER indien het vervuld zijn van de faillissementsvoorwaarden te wijten is aan de COVID-19 maatregelen, en dit zolang de wettelijke opschorting van toepassing is. Natuurlijk kan een onderneming wel nog steeds vrijwillig over gaan tot aangifte van faillissement;
- Artikel 1328 B.W. betreffende de vaste dagtekening van onderhandse akten en de artikelen XX.111, 2° en XX.112 betreffende de actio pauliana zullen niet van toepassing zijn op nieuwe kredieten verstrekt tijdens de duur van de wettelijke opschorting. Hierdoor probeert de regering het verstrekken van krediet aan ondernemingen te stimuleren door de zekerheden verbonden aan deze kredieten te beschermen en de aansprakelijkheid van de kredietverstrekkers te verlichten.
Om eventuele misbruiken te vermijden wordt aan de Voorzitter van de bevoegde Ondernemingsrechtbank de mogelijkheid gegeven om te beslissen dat een onderneming niet valt onder het toepassingsgebied van de opschorting, en dat de opschorting desgevallend geheel of gedeeltelijk dient te worden opgeheven. Elke belanghebbende kan hiervoor een eenzijdig verzoekschrift indienen. De Voorzitter dient onder meer rekening te houden met de vraag of de activiteit van de schuldenaar gedaald is door de COVID-19 maatregelen, of er beroep werd gedaan op economische werkloosheid, of er een bevel tot sluiting van de onderneming was, alsook met de belangen van de verzoekende partij.
De wettelijke opschorting zal in eerste instantie gelden tot en met 17 juni 2020, maar deze einddatum kan bij Koninklijk Besluit worden verlengd.
Meer weten?
Contacteer het Racine insolventieteam.